GELUIDSFRAGMENTEN
Luister alles
...
Fragment 30: Daggast Peter van Kraaij
Daggast Peter van Kraaij in gesprek met Berthe Spoelstra.Meer...
Fragment 30: Daggast Peter van Kraaij
Daggast Peter van Kraaij in gesprek met Frascati’s dramaturg Berthe Spoelstra. Van Kraaij is dramaturg van Toneelgroep Amsterdam en auteur van de roman Wat Rest over de heel persoonlijke gevolgen van de Rwandese genocide. Een gesprek over het verschil in intimiteit tussen theater en literatuur. En hoe het autobiografische, persoonlijke in dit boek zich verhoudt tot de grote, gruwelijke geschiedenis van Rwanda.
Fragment 31: De ultieme selfie (deel 1)
Een kort hoorspel van en door Thomas Dudkiewicz en Jimi Zoet (Urland) op basis van Attemps on her life van Martin Crimp: de ultieme constructie van een ideaal vrouwbeeld. In het Engels.
Op ongeveer 4minuten start het gesprek over de ultieme selfie van Frascati’s theatermaker Davy Pieters met filosoof en schrijver van o.m. Waartoe leef ik?Karim Benammar, beeldredacteur Sterre Sprengers en beeldend kunstenaars op het grensgebied tussen film, fictie en documentaire Quirine Racké en Helena Muskens o.l.v Daphne Richter. Een gesprek over identiteitsconstructie anno 2014. Hoe framen we onszelf en hoe stagen wij ons leven? Een matrix van denkcirkels over de macht van het beeld, de vrijheid van het individu, spiegelen, uniciteit, het ontbreken van de waarheid en de staat van verontrusting die deze combinatie van factoren met zich meebrengt.
Fragment 32: De ultieme selfie (deel 2)
De ultieme selfie van het gesprek o.l.v. Daphne Richter, met Davy Pieters, Karim Benammar, Sterre Sprengers en het duo Quirine Racké & Helena Muskens.
“Nu heeft iedereen een bepaalde mate van beroemdheid, een bepaalde mate van publieke Persona, waarbij de selfies een soort narratief zijn; een verhaal dat je over jezelf vertelt. Selfies zijn heel bewust. Jezelf plaatsen in een werkelijkheid, in een verhaal, daarmee voor jezelf en voor anderen iets creëren zoals een kunstenaar of een theatermaker dat doet - ik denk dat we dat allemaal al zijn.” Karim Benammar
DAGGAST ANNEMIE VANACKERE
Daggast Annemie Vanackere (intendant van HAU in Berlijn) in gesprek met Mark Timmer. Hoe kunnen we de Duitse Freie Szene vergelijken met de nabije toekomst van het vlakke vloer theater in Nederland? Over Zwangsoptimismus, veerkracht, reframing en liefde.
RONDE 1
Tobias Kokkelmans en Fanne Boland leggen in diverse ronden het vuur na aan de schenen van George Lawson (voorm. directeur Fonds Podiumkunsten), Constant Meijers (journalist) Benien van Berkel (historicus en managing director ICK Amsterdam), theatermaker Vincent Rietveld en Floris Solleveld (filosoof). Halverwege de vierjarige subsidieperiode beginnen de contouren voor de volgende op te doemen. Voor de schermen, maar ook erachter. Het gonst in de wandelgangen. Maar waar ligt de macht in de theatersector? Hoe verhouden het formele en informele overleg zich tot elkaar? Wat kunnen we te weten komen over de onzichtbare machtsstructuren? Hoe schadelijk, of juist hoe belangrijk zijn ze? En wat is ieders verantwoordelijkheid daarbij?
RONDE 2
Tobias Kokkelmans en Fanne Boland leggen in diverse ronden het vuur na aan de schenen van George Lawson (voorm. directeur Fonds Podiumkunsten), Constant Meijers (journalist) Benien van Berkel (historicus en managing director ICK Amsterdam), theatermaker Vincent Rietveld en Floris Solleveld (filosoof).
DAGGAST ANNEMIE VANACKERE
Daggast Annemie Vanackere (intendant van HAU in Berlijn) in gesprek met Mark Timmer. Hoe kunnen we de Duitse Freie Szene vergelijken met de nabije toekomst van het vlakke vloer theater in Nederland? Over Zwangsoptimismus, veerkracht, reframing en liefde.
DAG 8: ZATERDAG 20 SEPTEMBER
DE ULTIEME SELFIE. ONTWERP VAN EEN INDIVIDU
Daggast Peter van Kraaij in gesprek met Berthe Spoelstra
COLUMN BENIEN VAN BERKEL
DE ERFENIS VAN ROTKAS
Benien van Berkel
Column uitgesproken door Benien van Berkel tijdens de tweede uitzending van Radio Futura op 12 september 2014.
‘Rotkar’ heette de man die midden in de Tweede Wereldoorlog de basis legde onder ons huidige kunststubsidiestelsel. Zo heette hij eigenlijk niet, hij heette namelijk Goedewaagen. ‘Rotkar’ was een beetje flauwe scheldnaam die hem door kunstenaars was gegeven. Goedewaagen was een NSB-er, die van de Duitsers de opdracht had gekregen om de Nederlandse kunsten in nazivorm te reorganiseren.
Kunst en overheid
Hoe zat het ook alweer met de verhouding tussen kunst en overheid in Nederland in de afgelopen eeuw? Tot 1940 was die problematisch: de kunsten waren afhankelijk van particulier initiatief en liefdadigheid. Er was geen stelsel van structurele overheidssubsidiering zoals we dat nu kennen. De vooroorlogse politiek vond, onder aanvoering van de liberale staatsman Thorbecke, dat ‘kunst geen regeringszaak’ was. Kunstenaars waren bohémiens, vrije vogels, van wie ook verwacht werd dat ze een tikje buitenmaatschappelijk waren.
In 1940 kregen we een Duits bezettingsbestuur. Goedewaagen, voor de oorlog een vooraanstaand filosoof en publicist, maar ook een overtuigd aanhanger van Hitler, werd als secretaris-generaal op het nieuwe Departement van Volksvoorlichting en Kunsten verantwoordelijk voor de kunst en cultuur. Zijn departement kreeg ook de pers en de propaganda. Goedewaagen kon vanuit de hoge positie van plaatsvervangend minister veel tot stand brengen. Hij brak met de vooroorlogse visie en vond dat de overheid wel degelijk een taak had in het cultuurbeleid. Hij wilde de kunsten een centrale plaats in de samenleving geven. Dus verhoogde hij de kunstbegroting van een kleine 200.000 gulden in 1940 naar tweeënhalf miljoen gulden in 1943. Het grootste deel daarvan was bestemd voor subsidies aan gezelschappen en orkesten, en voor sterk verhoogde salarissen en honoraria voor toneelspelers, musici, beeldend kunstenaars en schrijvers. Dit geld werd door vrijwel de hele kunstsector en door alle kunstenaars aangenomen.
Kultuurkamer
En dit was nog maar het begin van het ambitieuze rijkscultuurbeleid. Goedewaagens paradepaardje was de oprichting van de Kultuurkamer. Het ideaal van de Kultuurkamer was de zorg voor en het recht op bescherming van de kunstenaar, die immers de cultuur weer in het volk moest laten wortelen. De kunstenaars die zich aanmeldden bij de Kultuurkamer kregen een flinke verhoging van hun salarissen, en er kwamen vaste contracten en uitgebreide voorzieningen. Kortom, hun levensomstandigheden verbeterden aanzienlijk. En daar bleef het niet bij: Goedewaagen liet geen gelegenheid voorbijgaan om ook het maatschappelijk aanzien van de in die tijd laag in laag aanzien staande kunstenaars op te vijzelen. Kunstbeleid als disciplineringsmaatregel dus, waarbij de bohémiens van weleer werden opgevoed tot maatschappelijk aanvaardbare nationaal-socialisten. En hoewel alle niet-gekwalificeerde kunstenaars, oftewel de joodse collega’s, werden uitgesloten van lidmaatschap van de Kultuurkamer, sloten vrijwel alle Nederlandse kunstenaars zich aan. Wat, in het licht van die sterk verbeterde levensomstandigheden, misschien niet zo gek was als wij nu denken. ‘Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral’, had collega Brecht al ruim voor de oorlog gezegd.
Vadertje Staat & de eigen parochie
Die zogenaamde verzorgende en beschermende houding van de overheid tegenover de kunstenaars is behoorlijk denigrerend als je erover nadenkt. Maar het succes van de Kultuurkamer heeft laten zien dat de Nederlandse kunstenaars de zorg van Vadertje Staat dankbaar hebben aanvaard. Het systeem is in de loop van de decennia nog verder geformaliseerd, met een Raad van Cultuur sinds de jaren vijftig, een Cultuurnota met Kunstenplan sinds de jaren negentig, een nieuwe systematiek sinds 2009. Dat moet ook wel als je de budgetten halveert. Het ministerie van OCW liet trots weten dat ze de bemoeienis met de subsidiebesluiten vanaf 2010 meer zou overlaten aan de cultuursector zelf. In de praktijk betekent dat dat de politici zich nog meer kunnen verschuilen achter hun gebrek aan cultuurkennis. Ook de bureaucratie is er niet minder op geworden, integendeel. Lees de recente plannen van Bussemaker over talentontwikkeling en over de verbintenis van kunst met zorg en sport er maar op na. Onze bemoeienis is gewenst, inderdaad, met besluiten die al vast staan. Schijn dus?
Maar wacht eens even: dit keer wordt de systematiek, dat formele circuit zeg maar, door onszelf in stand gehouden. We hebben allemaal aan rondetafels met de minister mogen brainstormen en tijdens de Fonds-on-Tour voor eigen parochie gepreekt. Welke kunstenaar of cultuurmanager die zijn vak serieus neemt heeft nog nooit in een adviesraad of cultuurcommissie gezeten? Naar eer en geweten toetsen we er de subsidie-aanvragen van collega’s op hun maatschappelijke en economische waarde. Na de vergadering sms’en we de uitslag even door – ‘maar je hebt het niet van mij hoor!’. Dat laatste doen we dan in het informele circuit.
Natuurlijk is er een informeel circuit. Na het rondetafelgesprek praten we nog even na. Op de première nazit zijn we blij met de komst van de wethouder – en niet omdat we haar privé zo leuk vinden. En in het schouwburgcafé klampen we Melle op persoonlijke titel nog even aan.
Woede
Sinds 2009 zijn het formele en het informele circuit van ons subsidiesysteem door elkaar gaan lopen. Daar zijn we zelf voor verantwoordelijk. We lopen mee op het pad dat de overheid voor ons uitstippelt, maken ons haar jargon eigen en geven steeds weer antwoord op de existentiële vraag ‘waartoe de liefde?’[1]. We zijn culturele ondernemers geworden, tellen dagelijks de kas en ons publiek, en maken serieuze plannen voor theater als dagbesteding in het bejaardentehuis. Over wat ons werkelijk bezighoudt, over onze woede over die leiband van bedilzucht bijvoorbeeld, daarover houden we onze mond. Want in dit cultuurbeleid kan je bestaansrecht in het geding komen als je openlijk toegeeft dat jouw kunst geen meetbare maatschappelijke of economische betekenis heeft. Niet voor toeristen of ontspoorde jongeren is. Geen 100% voordekunst oplevert. Dus voeren we die discussie onder ons, informeel, bijna fluisterend. Is het dan gek dat ons ‘Fressen’ nog altijd voor de moraal uitgaat?
Benien van Berkel is historica en theatermarketeer. In 2012 promoveerde ze aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift over de culturele erfenis van de oprichter van de Kultuurkamer, de nationaalsocialist Dr. Tobie Goedewaagen. Momenteel werkt ze als managing director bij ICKamsterdam, stadsgezelschap dans van Amsterdam. Ze deelt haar ervaring op het gebied van podiumkunstmarketing als lid van diverse besturen en adviescommissies.
[1] Vrij geciteerd naar een uitspraak van Annemie van Ackere in Radio Futura, 12 september 2014.